-
1 fulminate
v. donderen, fulmineren; heftig uitvaren (tegen)[ foelminneet, ful-] 〈zelfstandig naamwoord: fulmination〉 -
2 tonner
-
3 anherrschen
-
4 declaim
-
5 déchaîner
-
6 rant
n. hoogdravende taal; het uitvaren (tegen)--------v. hoogdravende taal uitslaan, bombastisch oreren; fulmineren; uitvarenrant1[ rænt] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————rant2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
7 rail
n. leuning; hanger; lijn, streep; trein--------v. schelden, schimpen, smalen; met hekwerk omgeven; omrasteren; afrasteren; spoorweg aanleggen, rails neerleggen; met de trein sturenrail1[ reel] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 lat ⇒ balk, stang2 leuning3 omheining ⇒ hek(werk), slagboom♦voorbeelden:travel by rail • sporen, per trein reizen¶ run off the rails • uit de band springen, ontsporen————————rail2II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
8 apostropher
apostropher [aapostroffee]2 uitvaren tegen ⇒ uitschelden, uitfoeteren -
9 tempêter
-
10 vitupérer
vitupérer [vietuupeeree]1 uitvaren (tegen) ⇒ tekeergaan (tegen), schimpen (op) -
11 набрасываться
v1) gener. aanpakken (Tim Oliehoek onterecht is aangepakt voor Spion van Oranje. -- На Тима Олихука несправедливо набросились из-за "Оранжевого шпиона". ("набрасываться" -- в смысле "предъявлять претензии")), afschieten (op-íà), schieten (op-íà), (h, â) uitvaren (tegen-íà), van leer trekken, zich op (iets) werpen (на что-л.)2) milit. aanvallen (на пищу и т.п.) -
12 come down on
v. straffen,terecht zettencome down on1 neerkomen op ⇒ toespringen (op), overvallen2 straffen3 〈 informeel〉krachtig/dringend eisen♦voorbeelden: -
13 declaim against
declaim against -
14 jump on someone
jump on someone -
15 jump
n. sprong; aanloop; huppel; spronglengte; korte reis; plotseling opschrikken--------v. springen; opschrikken; aanloop nemen; huppelen; even wegbrengen; weggaan, vluchten; met kracht pakken; eruit latenjump1[ dzjump] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:by jumps • sprongsgewijze————————jump23 opspringen ⇒ opschrikken, een schok krijgen♦voorbeelden:he jumped at him • hij sprong op hem toejump for joy • opspringen/dansen van vreugdejump to one's feet • opspringen→ jump off jump off/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:jump rope • touwtje springen -
16 scold
n. kijven; bekijven, een standje geven; feeks--------v. berispen; standje geven; uitschelden; beschimpenscold1[ skoold] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————scold2II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
17 vituperate
-
18 déclamer
déclamer [deeklaamee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 declameren ⇒ voordragen, reciterenv1) afgeven (op)2) oreren3) voordragen -
19 déblatérer
déblatérer (contre) [deeblaateeree]〈 werkwoord〉1 hevig uitvaren (tegen) ⇒ schelden (op), afgeven (op) -
20 gueuler
gueuler [gullee]〈 informeel〉1 brullen ⇒ schreeuwen, blèren♦voorbeelden:1 pourquoi tu fais gueuler ton poste? • waarom zet je je radio zo verdomd hard aan?gueule pas si fort! • brul niet zo hard!II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 brullen♦voorbeelden:
Страницы
- 1
- 2